Een datum- en tijdbepaling van een kort geding betreft geen beslissing
Registratienummer |
202302015/1/A2
|
---|---|
Hoger beroep tegen |
22/4358
|
Datum uitspraak | |
Rechtsgebied |
Vaststellen
|
Instantie |
Raad van State
|
Appellant |
Rechtsbijstandverlener
|
Uitspraak |
Ongegrond
|
Essentie
Rechtsbijstand is verleend in een huurgeschil. In de aanvraag vergoeding is vermeld dat de zaak een voortijdig beëindigde procedure betreft en er vijftien uur rechtsbijstand is verleend. De vergoeding is als zijnde een advieszaak van meer dan zes uur, 10 punten, vastgesteld.
In geschil is of de dagbepaling van de mondelinge behandeling van een kortgedingprocedure gezien kan worden als een uitspraak of beslissing van de rechtbank, waarbij recht zou bestaan op een procedurevergoeding. Van belang daarbij is dat op grond van artikel 5, tweede lid, van het Bvr er recht bestaat op een adviesvergoeding als een procedure is beëindigd voordat de instantie (tussen)uitspraak heeft gedaan of een beslissing heeft genomen dan wel voordat een zitting is bijgewoond.
De rechtbank heeft geoordeeld dat een datum- en tijdbepaling van een kort geding geen beslissing als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het Bvr is. Er wordt geen oordeel gegeven over een tussentijdse processuele verrichting of het geschil als zodanig. De Raad mag verder onderscheid maken tussen een datumbepaling in een kortgedingprocedure en het bepalen van een comparitie van partijen in een bodemprocedure, omdat bij een comparitie verweer is gevoerd en dit bij een kortgedingprocedure doorgaans pas op zitting wordt gevoerd.
De Afdeling volgt de advocaat niet in zijn stelling dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Met de dagbepaling wordt tot uitdrukking gebracht dat de mondelinge behandeling van de zaak plaats kan vinden op een dag en tijdstip op een door de kort gedingrechter aangewezen geachte termijn, al dan niet onder het stellen van voorwaarden ten aanzien van de oproeping van of kennisgeving aan de wederpartij.