Arrest EU-Hof van Justitie over veilig land van herkomst
Op 23 september jl. verscheen een Kamerbrief over de gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie EU over de aanwijzing van een derde land als veilig land van herkomst. De toepassing van de gehele nationale lijst van veilige landen van herkomst wordt opgeschort tot het moment waarop de door de Europese Commissie voorgestelde lijst van kracht wordt. Het besluit om de toepassing van de nationale lijst van veilige landen van herkomst op te schorten, betekent dat deze aanvragen niet langer behandeld kunnen worden in de versnelde procedure (‘spoor 2’), maar in de algemene asielprocedure (‘spoor 4’). Dit laat onverlet dat de IND deze asielaanvragen voorrang blijft geven, zoals dat het geval al was en zolang de vreemdeling gedurende de asielprocedure beschikbaar blijft.
Jurisprudentie HvJ EU
Op 4 oktober 2024 verscheen een arrest van het Hof, waarin het Hof concludeert dat het op basis van de Procedurerichtlijn niet is toegestaan om delen van landen uit te zonderen van de aanwijzing van veilig land van herkomst. Nederland zondert binnen het veilige landen van herkomst beleid in bepaalde situaties gebieden en/of groepen uit van de aanwijzing van veilig land van herkomst. Als gevolg van het Hofarrest konden enkele landen niet aangemerkt blijven als veilige landen van herkomst. De uitvoeringspraktijk van de IND is hier kort na het arrest overeenkomstig op aangepast.
Op 1 augustus 2025 wees het Hof arrest in zaken waarin, onder andere, in geschil was of bij de aanwijzing van een derde land als veilig land van herkomst uitzonderingen kunnen worden gemaakt voor bepaalde categorieën personen. Het Hof heeft geoordeeld dat een lidstaat een derde land dat voor bepaalde categorieën personen niet voldoet aan de materiële voorwaarden uit de Procedurerichtlijn, niet als veilig land van herkomst mag aanwijzen. Ook dit arrest heeft daarmee gevolgen voor het Nederlandse beleid. In meerdere landen worden groepen uitgezonderd van de aanwijzing als veilig land van herkomst.
Voorstel Europese Commissie
Op 16 april jl. publiceerde de Europese Commissie een gecombineerd voorstel voor het vaststellen van een Europese lijst van veilige landen van herkomst en voor het eerder van toepassing laten worden van twee onderdelen uit het Pact (frontloading). Eén van die onderdelen is het kunnen uitzonderen van gebiedsdelen en groepen bij de aanwijzing van veilige landen van herkomst. De impact van de arresten op de langere termijn is daardoor beperkt. De Europese lijst van veilige landen van herkomst zou op 12 juni 2026 – tegelijkertijd met het Pact - in werking moeten treden. Vanaf dat moment is die lijst verplicht. Een nationale lijst daarnaast is optioneel.
Opschorten toepassing nationale lijst van veilige landen van herkomst
Binnen het huidige kader, zoals dat naar aanleiding van de Hofarresten verder is ingevuld, zou de aanmerking als veilig land van herkomst voor het gros van de landen op de lijst niet meer houdbaar zijn. Omdat dit kader zo sterk in beweging is, met onduidelijkheden is omgeven en er een Europese lijst met veilige landen van herkomst zal volgen, is het handhaven van het huidige beleid niet langer opportuun. Daarom ziet de Minister van Asiel en Migratie aanleiding de toepassing van de gehele nationale lijst van veilige landen van herkomst op te schorten tot het moment waarop de door de Europese Commissie voorgestelde lijst van kracht wordt.
Het besluit om de toepassing van de nationale lijst van veilige landen van herkomst op te schorten, betekent dat deze aanvragen niet langer behandeld kunnen worden in de versnelde procedure (‘spoor 2’), maar in de algemene asielprocedure (‘spoor 4’). Dit laat onverlet dat de IND deze asielaanvragen voorrang blijft geven, zoals dat het geval al was en zolang de vreemdeling gedurende de asielprocedure beschikbaar blijft. Wel kent de procedure in spoor 4 extra stappen die tijd nodig hebben. Het prioriteren van deze zaken in spoor 4 kan daarmee wel gevolgen hebben voor de volgorde van behandeling van aanvragen van andere nationaliteiten in spoor 4, waarbij het de inzet blijft van de IND om alle kansarme aanvragen zo snel als mogelijk af te handelen. Voor zover het aanvragen betreft die binnen de procesbeschikbaarheidsaanpak vallen, blijft het streven van de IND ongewijzigd om deze aanvragen binnen 4 weken te behandelen.