Extra uren en het evenredigheidsbeginsel
Registratienummer |
202100786/1/A2
|
---|---|
Hoger beroep tegen |
19/6444
|
Datum uitspraak | |
Rechtsgebied |
Extra uren toekennen
|
Instantie |
Raad van State
|
Appellant |
Rechtsbijstandverlener
|
Uitspraak |
Gegrond
|
Essentie
Het gaat om een tweede verzoek extra uren, nadat het eerste verzoek ook na bezwaar afgewezen is. In bezwaar is geoordeeld dat het om een herhaalde aanvraag ging en de aangevoerde omstandigheden reeds ten tijde van de eerste aanvraag bekend waren.
Allereerst heeft de Afdeling beoordeeld of sprake is van een herhaalde aanvraag en komt tot de conclusie dat dit niet het geval is. De urenstaten en begrotingen van beide verzoeken zijn vergeleken en het blijkt dat niet slechts is verzocht om vergoeding voor werkzaamheden waar het eerste verzoek ook al op zag. Het tweede verzoek ziet op een ander deel van de werkzaamheden die zij verwachtte nog te verrichten in de strafzaak. Hoewel de werkzaamheden voortvloeien uit omstandigheden die al ten tijde van de afwijzing van de eerste aanvraag bekend waren heeft de advocaat toen niet voorzien dat zij aan deze zaak feitelijk meer tijd zou besteden dan eerder begroot.
Vervolgens is door de Afdeling met het oog op definitieve geschilbeslechting gekeken of de rechtsgevolgen in stand gelaten kunnen worden. De Raad heeft naar aanleiding van de eerste aanvraag in bezwaar geoordeeld dat er geen sprake is van feiten of omstandigheden die de zaak complex maken. Nu hiertegen geen beroep is ingesteld staat dit oordeel in rechte vast. Naar het oordeel van de Afdeling zijn na afwijzing van de eerste aanvraag geen feiten of omstandigheden aangevoerd met betrekking tot de complexiteit die niet al door de Raad bij haar eerdere besluit zijn betrokken. Hieruit volgt dat de aanvraag moet worden afgewezen.
Door de advocaat is betoogd dat de afwijzing van de aanvraag onredelijk is. De Afdeling overweegt met toepassing van artikel 4:84 Awb dat gezien het aantal aangevoerde en onderbouwde gewerkte uren niet zonder meer kan worden vastgehouden aan de veronderstelling dat deze zaak in redelijkheid binnen het forfaitair aantal uren kan worden afgehandeld. De gegeven kwalificatie dat de zaak niet bewerkelijk is, biedt hiervoor in het licht van het aantal uren en hetgeen is aangevoerd onvoldoende grondslag. De Raad dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen is overwogen.